Overslaan en naar de inhoud gaan
#Tax & Legal #HR Legal #RSZ

Cassatie oordeelt over toepassing van RSZ op restricted stock units

donderdag 06/07/2023

In internationale groepen worden regelmatig, rechtstreeks door de buitenlandse moedervennootschap, RSU’s (Restricted Stock Units) aangeboden aan werknemers die voor de Belgische groepsvennootschap werken. Een RSU is het recht om aan het einde van een bepaalde periode een gratis aandeel te ontvangen van de werkgever of van een met de werkgever verbonden vennootschap, vaak de buitenlandse moedervennootschap.

Gezien het een voordeel betreft dat aan werknemers wordt toegekend, zouden we kunnen vermoeden dat dit door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) als loon wordt beschouwd, waardoor RSZ-bijdragen verschuldigd zijn. Het Hof van Cassatie nam in een arrest van 5 september 2022 hieromtrent echter een ander standpunt in.

Loonbegrip

RSZ-bijdragen worden berekend op het loon van werknemers. Artikel 2 van de Loonbeschermingswet van 1965 voorziet dat het begrip ‘loon’ toeziet op elk voordeel dat werknemers ontvangen als tegenprestatie voor de arbeid die ze verrichten ter uitvoering van hun arbeidsovereenkomst. Daarnaast moet elk ander voordeel dat cumulatief aan de volgende drie criteria voldoet, ook als loon worden beschouwd:

  • een voordeel in geld of in geld waardeerbaar;
  • waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft;
  • dat ten laste komt van de werkgever.

Op basis van de Loonbeschermingswet zou kunnen worden geoordeeld dat er geen RSZ-bijdragen verschuldigd zijn op voordelen (RSU’s) die toegekend en gefinancierd worden door een buitenlandse moedervennootschap van de Belgische vennootschap die de werkgever is. De RSU’s zijn namelijk niet noodzakelijk verworven in het kader van de arbeidsovereenkomst, noch ‘ten laste van de werkgever’.

Aanpassing administratieve instructies

Echter, doorheen de jaren kenden steeds meer en meer buitenlandse moedervennootschappen rechtstreeks voordelen toe aan werknemers van de Belgische groepsvennootschap. Hoewel de Loonbeschermingswet niet werd gewijzigd, paste de RSZ eind 2018 toch haar administratieve instructies aan. Dit zorgde voor enige onrust.

De administratieve instructies van de RSZ verduidelijken sindsdien het begrip rechtstreeks en onrechtstreeks ‘ten laste van de werkgever’ en stellen dat het de volgende situaties omvat, die afzonderlijk van elkaar moeten worden gezien:

  • de werkgever kent een voordeel rechtstreeks toe aan de werknemer;
  • of een voordeel wordt door een derde aan de werknemer toegekend en die derde rekent de financiële kost van het voordeel door aan de eigenlijke werkgever;
  • of alle andere situaties waarbij het voordeel wordt toegekend als gevolg van prestaties die de werknemer heeft geleverd in het kader van zijn arbeidsovereenkomst of die verband houden met de functie van de werknemer bij de werkgever.

Bijgevolg was de RSZ vanaf dan van oordeel dat alle voordelen die verband houden met de functie van de werknemer onder de arbeidsovereenkomst, ‘loon’ vormen (ook al was de werkgever bij de toekenning ervan slechts op een zeer beperkte manier betrokken) en bijgevolg onderworpen zijn aan RSZ-bijdragen.

De RSZ vordert dan ook automatisch RSZ-bijdragen op RSU’s of andere voordelen die worden toegekend door de moedervennootschap aan werknemers van de Belgische groepsvennootschap.

Hof van Cassatie fluit RSZ terug

In deze zaak werden aan verschillende werknemers van een Belgische vennootschap RSU’s toegekend door de Amerikaanse moedervennootschap, die ook de financiële kosten van de RSU’s voor haar rekening nam.

Na een inspectie stelde de RSZ (op basis van haar administratieve instructies) dat deze RSU’s als loon moesten worden beschouwd, waarover RSZ-bijdragen verschuldigd waren. De RSZ hanteerde hierbij als argument dat de RSU’s een voordeel waren dat door de werkgever aan de werknemers werd toegekend en indirect ten laste waren van de Belgische werkgever.

Zowel de arbeidsrechtbank als het arbeidshof van Gent nadien in beroep gaven de RSZ gelijk. Het arbeidshof verwees hierbij naar twee bepalingen in het RSU-plan en argumenteerde dat de RSU’s moesten worden beschouwd als toegekend door de Belgische werkgever gezien de Belgische werkgever de enige was tot wie de werknemers zich konden richten met betrekking tot de toekenning van de RSU’s.

Het Hof van Cassatie vernietigde echter de beslissing van het arbeidshof en oordeelde dat het arbeidshof in dit specifieke geval niet wettelijk kon verantwoorden dat de RSU’s moesten worden beschouwd als loon waarop RSZ-bijdragen verschuldigd waren.

Het Hof maakte hierbij een onderscheid tussen voordelen die een tegenprestatie vormen voor arbeid – en die daarom altijd onderworpen zijn aan RSZ-bijdragen – en andere voordelen die dat niet zijn. Deze andere voordelen, waarop een werknemer recht heeft, worden slechts beschouwd als loon waarover RSZ-bijdragen verschuldigd zijn wanneer deze voordelen effectief ten laste zijn van de werkgever.

Het Hof bevestigt hierbij dat het in bepaalde gevallen mogelijk is dat een voordeel door een derde aan een werknemer niet als tegenprestatie voor arbeid maar om een andere reden wordt toegekend. Wanneer dit het geval is, en het voordeel niet rechtstreeks of onrechtstreeks ten laste is van de werkgever – wat onder meer betekent dat de derde de financiële kosten van het voordeel volledig draagt en degene is die de wettelijke verbintenis tot toekenning van het voordeel is aangegaan – zullen er geen RSZ-bijdragen op verschuldigd zijn.

(On)duidelijkheid?

In het arrest van 5 september 2022 heeft het Hof van Cassatie het automatisch vorderen van RSZ-bijdragen door de RSZ op RSU’s toegekend door een buitenlandse moedervennootschap dus afgewezen. Het Hof meende dat in dit specifieke geval kon worden aangetoond dat de RSU’s werden toegekend aan de werknemers voor een prestatie ‘buiten het kader van de uitoefening van de arbeidsovereenkomst van de werknemers’ en dat de RSU-gerelateerde kosten niet werden gedragen door de in België gevestigde werkgever.

Het louter toekennen van een voordeel door een buitenlandse moedervennootschap rechtstreeks aan een werknemer van de Belgische groepsvennootschap, werd dus door het Hof als onvoldoende geacht om het voordeel als loon te beschouwen waarop RSZ-bijdragen verschuldigd waren.

Het Hof van Cassatie gaat hierbij in tegen de standpunten van de RSZ, maar specificeert niet wat de juiste voorwaarden zijn om te bepalen of een voordeel toegekend door een buitenlandse moedervennootschap al dan niet onderworpen is aan RSZ-bijdragen.

Wanneer een buitenlandse moedervennootschap RSU’s wil toekennen aan werknemers van de Belgische groepsvennootschap, is dus voorzichtigheid geboden. Een grondige case-by-case-beoordeling zal in elk geval nodig zijn om te bepalen of er al dan niet RSZ-bijdragen op de RSU’s verschuldigd zijn.

Hebt u hierover vragen? Neem gerust contact met ons op. We helpen u graag verder.

Neem contact op met één van onze experten

Saskia Lombaerts

Saskia Lombaerts

Partner Tax & Legal Services

Contact
Mieke Vanden Poel

Mieke Vanden Poel

Senior Manager Tax & legal services

Contact