Overslaan en naar de inhoud gaan
#Tax & Legal #Business & International Tax #Brexit #Verenigd Koninkrijk #EU #Vennootschapsbelasting

Welke impact heeft de Brexit op uw vennoot-
schapsbelasting?

vrijdag 19/04/2019
Welke impact heeft de Brexit op uw vennootschapsbelasting

Tot op vandaag hoort het Verenigd Koninkrijk (VK) nog steeds tot de Europese Unie (EU) evenals tot de Europese Economische Ruimte (EER). Intussen kreeg het VK namelijk tot ten laatste 31 oktober 2019 de tijd om de Brexit te realiseren. Dit betekent dan ook dat grensoverschrijdende transacties die met het VK worden verricht nog steeds binnen het toepassingsgebied van de Europese richtlijnen vallen. Na de Brexit zal het VK echter niet langer beroep kunnen doen op deze richtlijnen. Dit zal uiteraard verregaande gevolgen hebben op verschillende vlakken. In dit artikel gaan we verder in op de impact op vlak van vennootschapsbelasting.

Tot op heden is er nog steeds veel onduidelijkheid over hoe het nu verder moet tussen de EU en het VK.

Zal het VK lid blijven van de EER of niet? Zal er een bilateraal verdrag afgesloten worden met de EU? Wat indien het VK de Europese richtlijnen niet meer kan toepassen? Zal men deze richtlijnen behouden of zal het internrechtelijk wetswijzigingen doorvoeren?

In het overzicht hierna nemen we als uitgangspunt dat het VK niet langer deel zal uitmaken van de EER en er ook geen bilateraal verdrag met de EU zal worden afgesloten. Het zgn. no-deal scenario.

Gelet op de Europese afspraken dd. van 13 december 2018 werd inmiddels op 10 april een Brexitwet gepubliceerd. Deze Brexitwet voorziet in een overgangsregime dat alleen in werking zal treden indien er geen akkoord bereikt wordt in het VK. In de wet staat te lezen dat voor de toepassing van de inkomstenbelastingen, het VK tot en met 31 december 2019 gelijkgesteld wordt met een lidstaat van de Europese Unie. Bovendien zal het fiscale overgangsregime enkel gelden indien het VK zich aan de wederkerigheid houdt.

Moeder-dochterrichtlijn

Onder de Moeder-dochterrichtlijn (MDR) wordt dubbele belasting op dividenduitkeringen vermeden middels enerzijds een vrijstelling van bronheffing op uitgekeerde dividenden en anderzijds een vrijstelling van belasting op ontvangen dividenden bij de moedervennootschap.

Inzake de vrijstelling van bronheffing:
Wanneer er vanuit de Belgische dochtervennootschap een dividend wordt uitgekeerd naar de moedervennootschap, dan kan deze uitkering vrijgesteld worden van bronheffing mits er wordt voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van de MDR. Deze werden als volgt geïmplementeerd in het Belgisch fiscaal recht:

  1. De moedermaatschappij heeft een minimumdeelneming van 10%.
  2. De aandelen dienen gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom te worden gehouden.
  3. De dividenden komen van normaal belaste EU-vennootschappen.

Zoals reeds eerder gezegd kan het VK de Europese richtlijnen niet meer toepassen van zodra de Brexit is doorgevoerd. België heeft bij de omzetting van de MDR in haar interne recht, de toepassing hiervan uitgebreid naar landen waarmee België een dubbelbelastingverdrag (DBV) heeft afgesloten en waarin een clausule werd opgenomen tot uitwisseling van inlichtingen tussen de belastingadministraties. In het DBV tussen het VK en België werd dergelijke clausule opgenomen. Concreet betekent dit dat dividenduitkeringen vanuit België naar het VK ook na de Brexit nog steeds vrij van enige bronheffing zullen kunnen plaatsvinden (ervan uitgaande dat aan de overige vereiste voorwaarden werd voldaan).

De vrijstelling van belasting op een ontvangen dividend werd in het Belgisch fiscaal recht geïmplementeerd middels de DBI-aftrek. Dividenden kunnen bij de Belgische moedervennootschap voor 100% worden vrijgesteld indien er wordt voldaan aan volgende cumulatieve voorwaarden:

  1. De moeder heeft een minimumdeelneming van 10% of een aanschaffingswaarde van ten minste 2.500.000 euro.
  2. De aandelen dienen gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom te worden gehouden.
  3. De dividenden komen van normaal belaste vennootschappen.

Aldus wordt er geen voorwaarde gesteld dat de uitkering afkomstig moet zijn van een in de EER/EU gevestigde vennootschap. M.a.w. indien een VK-dochter een dividend uitkeert aan een BE-moeder, kan de BE-moeder DBI-aftrek toepassen op het ontvangen dividend. Van belang is wel om stil te blijven staan bij volgende 2 zaken.

  • In art 205 §2 WIB92 staat dat wanneer er dividenden worden ontvangen van niet-EER landen, de DBI-aftrek nog steeds kan worden toegepast, maar niet op een aantal opgesomde verworpen uitgaven zoals o.a. restaurantkosten, receptiekosten, … De DBI-aftrek die niet kan worden toegepast is wel overdraagbaar naar volgende belastbare tijdperken. Wanneer het VK geen deel meer uitmaakt van de EER, dan zal deze regel zeker een rol spelen. 
  • Tevens dienen we stil te blijven staan bij de taxatievoorwaarde. Deze bepaalt immers dat er geen DBI-aftrek kan worden genoten door de Belgische moeder, indien de dochtervennootschap gevestigd is in een land waar de gemeenrechtelijke fiscale bepalingen aanzienlijk gunstiger zijn dan die in België. Dit betekent dat het gemeenrechtelijk nominaal tarief of het tarief dat met de werkelijke belastingdruk overeenstemt lager is dan 15%. De gemeenrechtelijke bepalingen van vennootschappen, gevestigd in een Lidstaat van de EU, worden geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België. Zolang het VK deel uitmaakt van de EU, zal een verlaging van haar tarief geen gevolgen hebben voor de toepassing van de DBI-aftrek.

Tot dusver werd het gemeenrechtelijk nominaal tarief in het VK vastgelegd op 19%. Vanaf 1 april 2020 zal dit verminderen naar 17%. Ook na de Brexit kan er, op basis van de huidige internrechtelijke VK regeling, nog steeds genoten worden van de DBI-aftrek. Echter, wanneer het VK zou beslissen om haar nominale tarief verder te verlagen tot onder 15%, dan zal het VK door BE aanzien worden als een land met aanzienlijk gunstigere gemeenrechtelijk fiscale bepalingen waardoor de DBI-aftrek niet langer zal kunnen worden toegepast. Gelieve te noteren dat in bepaalde dubbelbelastingverdragen, een gelijkbehandelingsclausule werd opgenomen door België. Hierdoor zal voor de betrokken landen de DBI-aftrek toch nog kunnen worden toegepast (vb. DBV België met VS en Zwitserland). De clausule in het DBV tussen BE en het VK is echter beperkter opgevat waardoor het momenteel onduidelijk is of DBI-aftrek nog zal kunnen worden toegepast wanneer het tarief van het VK zou dalen onder de 15%.

Ook voor wat betreft de meerwaarden op aandelen heeft België in haar interne recht recent een aanpassing doorgevoerd waardoor de toepassingsvoorwaarden van de meerwaardevrijstelling vandaag de dag gelijklopen met die van de DBI. Ook hier zal de taxatievoorwaarde aldus een relevant beoordelingspunt worden voor de vrijstelling van de meerwaarden, gerealiseerd door een Belgische vennootschap op aandelen in een vennootschap in het VK van zodra de Brexit een feit is. Bovenvermeld art 205 §2 WIB92 is echter niet van toepassing op een eventuele gerealiseerde meerwaarde zodat daar wel meteen een volledige vrijstelling kan worden toegepast van zodra aan de betreffende voorwaarden is voldaan.

Interest-Royaltyrichtlijn

De Interest-Royaltyrichtlijn (IRRL) is tevens een Europese richtlijn, welke werd omgezet in het Belgische interne recht. Op basis van deze richtlijn kunnen interest- en royaltybetalingen – onder bepaalde voorwaarden – vrij van bronheffing gebeuren. Daar waar België voor dividenden voorziet in een uitbreiding van de MDR naar landen waarmee zij een DBV heeft afgesloten (en er werd voorzien in een clausule tot uitwisseling van inlichtingen tussen de belastingadministraties), heeft zij dit niet doorgevoerd voor de IRRL. Tevens beperkt de richtlijn, en dus ook het Belgische interne recht, zich enkel tot vennootschappen gevestigd in een lidstaat van de EU (en dus niet de EER) voor wat betreft het verlenen van de vrijstelling. Indien het VK de Brexit doorvoert, zal er ook geen toepassing meer gemaakt kunnen worden van de vrijstelling die België voorziet door de implementatie van de IRRL. Om aan deze problematiek tegemoet te komen, is het hopen dat er een bilateraal verdrag wordt gesloten tussen het VK en Europa.

Bij afwezigheid van dergelijk bilateraal verdrag, moet er gekeken worden naar de bepalingen van het DBV tussen het VK en België namelijk:

  • Art 11 van het verdrag bepaalt dat interesten uitgekeerd door een VK-vennootschap aan een Belgische vennootschap, belastbaar zijn in België. Het VK mag echter ook een bronheffing van maximum 10% doorvoeren, tenzij het gaat om interest op een lening afgesloten tussen twee vennootschappen. In dit laatste geval geldt er dus een vrijstelling.
  • Art 12 van het verdrag bepaalt dat royalty’s uitgekeerd door een VK-vennootschap aan een Belgische vennootschap enkel in België mogen worden belast. Dit betekent concreet dat ook na de Brexit, er nog steeds een vrijstelling van bronheffing zal kunnen worden toegepast op royaltybetalingen. Zelfs al bestaat er internrechtelijk een bronheffing in het VK.

Een belangrijke opmerking hierbij is echter dat de administratieve verplichtingenna de Brexit zwaarder worden. Immers om van de vermindering o.b.v. het verdrag te kunnen genieten, dient het formulier 276R (voor royalty’s) of 276 Int.Aut. (voor interesten) te worden opgemaakt. Deze procedure is tijdrovender en complexer dan het verkrijgen van het vrijstellingsattest onder de IRRL.

Fusierichtlijn

Ook de fusierichtlijn is een Europese richtlijn, welke werd geïmplementeerd in het Belgische interne recht. Deze regelt dat grensoverschrijdende reorganisaties fiscaal neutraal kunnen plaatsvinden. Een voorwaarde om de fusierichtlijn te kunnen toepassen is dat het moet gaan om een reorganisatie tussen intra-Europese vennootschappen (= iedere vennootschap van een lidstaat van de EU). Na een eventuele Brexit zal er dus ook geen beroep gedaan kunnen worden op de fusierichtlijn ingeval een VK-vennootschap betrokken is bij de fusie.

Varia

Gespreide taxatie:

Wanneer een vennootschap opteert voor gespreide taxatie, dan dient zij binnen de gestelde herbeleggingsperiode een wederbelegging te doen. Deze moet gebeuren in afschrijfbare materiële of immateriële vaste activa die in een lidstaat van de EER voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. Een wederbelegging door een Belgische vennootschap, in een activum gelegen in het VK, zal aldus niet meer kwalificeren.

Tax shelter stelsel:

Er kan geopteerd worden voor dit stelsel wanneer bepaalde voorwaarden worden voldaan, o.a. moet het gaan om kwalificerende uitgaven in de EER.

Fiscale consolidatie:

Belgische groepsvennootschappen en Belgische inrichtingen van EER groepsvennootschappen met boekjaar beginnend vanaf 1 januari 2019 (aanslagjaar 2020) kunnen opteren voor het systeem van fiscale consolidatie indien de voorwaarden worden gerespecteerd. Een belangrijke voorwaarde is dat het moet gaan om verbonden vennootschappen. Dit betekent dat er tussen moeder- en dochtervennootschappen een directe deelneming van 90% moet zijn of dat zustervennootschappen een directe 90% gemeenschappelijke moeder hebben gevestigd in België of in de EER. M.a.w., Belgische inrichtingen van VK-vennootschappen en Belgische zustervennootschappen met een 90% gemeenschappelijke VK-moedervennootschap, kunnen geen aanspraak meer maken op het systeem van fiscale consolidatie. 

Aftrekbaarheid van verliezen van een vaste inrichting:

Het bedrag van de beroepsverliezen geleden in buitenlandse inrichtingen of m.b.t. in het buitenland gelegen activa waarover de vennootschap beschikt en die gelegen zijn in een staat waarmee België een DBV heeft gesloten, zijn niet meer automatisch aftrekbaar van de Belgische winsten vanaf boekjaren beginnend op 01 januari 2020. Tenzij het definitieve beroepsverliezen betreft gelegen binnen een lidstaat van de EER. De verliezen zijn m.a.w. slechts nog aftrekbaar indien de Belgische vennootschap kan aantonen dat deze buitenlandse verliezen niet reeds elders werden afgetrokken. Bovendien zal dit enkel het geval zijn indien de vaste inrichting gelegen is in een EER lidstaat. 

Exitheffing:

Wanneer een belastingplichtige activa of zijn fiscale woonplaats buiten de heffingsbevoegdheid van een Staat brengt (=zetelverplaatsing), kunnen exitheffingen van toepassing zijn. Deze heffingen kunnen onmiddellijk of gespreid (over een periode van 5 jaar) te betalen zijn. De spreidingsmogelijkheid geldt slechts in bepaalde gevallen. Het moet onder meer gaan om overbrengingen of zetelverplaatsingen naar andere lidstaten van de EER. Voor de lidstaten van de EER die geen EU-lidstaten zijn, geldt een bijkomende voorwaarde, namelijk dat er een overeenkomst moet zijn die in wederzijdse invorderingsbijstand voorziet.Concreet betekent dit dat wanneer er vanuit België een overbrenging of zetelverplaatsing plaatsvindt naar het VK, er geen gebruik zal kunnen worden gemaakt van de gespreide taxatie maar steeds een onmiddellijke heffing zal optreden.

Neem contact op met één van onze experten

An Lettens

An Lettens

Partner Tax & Legal Services

Contact
Sofie De Wachter

Sofie De Wachter

Manager Tax & Legal | Business & International Tax

Contact