Overslaan en naar de inhoud gaan
#Tax & Legal #Business & International Tax #Overheid

Programmawet zomer 2025: de voornaamste fiscale wijzigingen voor kmo’s

25/09/2025 | Leestijd: 5 minuten
Hovik Begian
Hovik Begian
Director Tax & Legal
Contact

De federale Programmawet van 18 juli 2025 is eind juli in het Staatsblad gepubliceerd en brengt een reeks belangrijke fiscale maatregelen met zich mee. Veel van deze wijzigingen zijn meteen van toepassing en hebben impact op hoe kmo-ondernemers hun fiscale planning aanpakken. In dit artikel lichten we de belangrijkste nieuwe bepalingen toe in heldere taal, zodat u als ondernemer weet waarmee u rekening moet houden.

​25% belasting op carried interest voor fondsbeheerders

Een eerste maatregel pakt het voordelige regime van carried interest aan. Carried interest is een prestatiegebonden vergoeding die fondsbeheerders ontvangen wanneer de investeringen van een private equity- of venture capitalfunds een bepaalde winstdrempel overschrijden. Dit mechanisme dient als een incentive voor fondsmanagers om de waarde van de onderliggende investeringen te maximaliseren. In de praktijk worden deze inkomsten vaak gestructureerd als dividenden op specifieke aandelenklassen (zogenaamde carried interest aandelen), die enkel worden uitbetaald na een vooraf bepaald rendement voor de gewone investeerders. Hierdoor draagt de beheerder een hoger risico, omdat hij pas rendement ontvangt nadat andere aandeelhouders een minimumrendement hebben behaald.

Winsten van beheerders van investeringsfondsen worden voortaan fiscaal gezien als roerend inkomen bij de beheerder en belast aan 25% in de personenbelasting. Daarmee wordt duidelijkheid gecreëerd: vroeger was er onzekerheid of dit nu loon, dividend of meerwaarde was. De wet bevestigt dat dit deel van de fondswinsten bij de individuele beheerder aan een afzonderlijk tarief van 25% onderworpen is (i.p.v. 30% op dividenden).

Antimisbruik: probeert de fondsbeheerder de heffing te omzeilen via een managementvennootschap, dan mag op dit winstaandeel géén liquidatiereserve worden aangelegd. Dit verhindert dat men via een liquidatiereserve alsnog zou ontsnappen aan de nieuwe 25%-heffing. Deze maatregel treedt in werking op 29 juli 2025.

Exitheffing bij verhuis of herstructurering van vennootschappen

Bij grensoverschrijdende zetelverplaatsing, fusie of splitsing (voor zover activa als gevolg daarvan niet langer in België worden aangehouden of aangewend) van een Belgische vennootschap wordt voortaan óók de aandeelhouder belast. Dit betekent dat wanneer een Belgische vennootschap haar fiscale woonplaats naar het buitenland verplaatst, zij geacht wordt te zijn geliquideerd, waarbij zowel de vennootschap als haar aandeelhouders geconfronteerd worden met een belastingheffing. Hij wordt geacht een fictief liquidatiedividend te ontvangen, belastbaar aan 30%.

De vennootschap moet haar aandeelhouders hierover informeren via een fiche; doet ze dat niet, dan riskeert ze een afzonderlijke aanslag van 100%. Aandeelhouders moeten dit fictief dividend zelf aangeven. Tot slot bevat het ontwerp een expliciete verwijzing naar de fundamentele vrijheden uit het Europees Verdrag. Om hiermee in overeenstemming te blijven, krijgen aandeelhouders bij emigratie van de vennootschap of activatransfers naar een EER lidstaat de keuze tussen onmiddellijke betaling van de verschuldigde belasting of uitstel van betaling ervan.

Deze regeling geldt voor verrichtingen vanaf 29 juli 2025.

Liquidatiereserves en VVPR-bis: gelijke behandeling van dividenden

De programmawet harmoniseert de gunstregimes van liquidatiereserves en VVPR-bis.

  • Liquidatiereserves: nieuwe reserves kunnen al na 3 jaar uitgekeerd worden (i.p.v. 5), maar tegen 6,5% roerende voorheffing i.p.v. 5%. Samen met de initiële 10% betekent dit een totale druk van 15%. Voor reserves aangelegd vóór 2026 geldt een overgangsoptie: ofwel 5% na 5 jaar, ofwel 6,5% na 3 jaar.
  • VVPR-bis: het tarief van 20% in het tweede jaar verdwijnt voor nieuwe inbrengen vanaf 2026. Het belangrijkste blijft het tarief van 15% vanaf het derde jaar. Zo worden beide regimes gelijkgetrokken.

Bovenstaande maatregelen betekenen dat ondernemers minder lang moeten wachten om hun geld uit hun vennootschap te halen, maar dat dit wel gepaard gaat met een lichte verhoging van de fiscale kost. In de praktijk brengt dit de regeling dichter bij het VVPR-bis-stelsel, waar reeds een tarief van 15% RV geldt.

Een ander belangrijk onderscheid is dat VVPR-bis bij een overdracht van aandelen volledig vervalt, terwijl een aangelegde liquidatiereserve wél behouden blijft, ook wanneer de aandelen worden overgedragen. Dit kan een belangrijke factor zijn in de keuze tussen beide stelsels. Anderzijds blijft VVPR-bis wel bestaan als de vennootschap op termijn zou uitgroeien tot een ‘grote’ vennootschap, terwijl de mogelijkheid om een liquidatiereserve aan te leggen enkel openstaat voor kmo’s.

Strengere DBI-aftrek voor grote ondernemingen

De DBI-aftrek wordt strenger toegepast. Er komt immers een extra kwalitatieve voorwaarde voor de participaties vanaf 2,5 miljoen euro voor grote ondernemingen: de deelneming moet de aard van een financieel vast actief hebben.

Deze maatregel betekent dat de vennootschap een “duurzame band” moet hebben met de onderneming waarin ze investeert en dat de investering niet als een loutere belegging mag worden beschouwd. Dit kan problematisch zijn voor vennootschappen die aandelen verwerven met het oog op een latere verkoop. Aandelen die louter worden aangehouden als liquiditeitsbeleggingen, zoals beursgenoteerde aandelen in portefeuilles van holdings en investeringsmaatschappijen, zullen hierdoor niet langer in aanmerking komen voor de DBI-vrijstelling. De impact van deze wijziging is aanzienlijk, aangezien participaties die niet als financiële vaste activa kunnen worden geclassificeerd, in de toekomst mogelijk niet meer fiscaal voordelig zullen zijn. Dit zou in principe betrekking moeten hebben op vennootschappen die in beursgenoteerde aandelen beleggen zonder een lange termijn betrokkenheid.

De wijziging geldt vanaf aanslagjaar 2026.

Geen belastingverhoging bij eerste fout te goeder trouw

Bij een eerste fiscale overtreding te goeder trouw wordt voortaan geen belastingverhoging opgelegd. De goede trouw wordt vermoed, tenzij de fiscus kan bewijzen van niet. Na vier jaar zonder nieuwe overtreding start men opnieuw met een propere lei. Deze regeling geldt voor aanslagen vanaf 29 juli 2025.

Effectentaks: meldplicht en antimisbruikmaatregelen

De effectentaks van 0,15% op effectenrekeningen boven 1 miljoen euro wordt verstrengd. Omzettingen of overdrachten die louter fiscaal gemotiveerd zijn kunnen door de fiscus worden genegeerd. Bovendien geldt een meldplicht: financiële instellingen moeten zulke verrichtingen rapporteren. De eerste meldingen moeten uiterlijk op 31 december 2025 gebeuren.

Conclusie

De Programmawet van juli 2025 brengt een breed scala aan fiscale veranderingen. Voor kmo-ondernemers is het cruciaal om deze nieuwigheden te kennen en hun financiële strategieën tijdig bij te sturen. Dividenduitkeringen, herstructureringen en beleggingen moeten herbekeken worden in het licht van deze nieuwe regels. Een proactieve aanpak voorkomt onaangename verrassingen.

Neem contact op met één van onze experten

#Tax & Legal #Business & International Tax #Overheid