Overslaan en naar de inhoud gaan
#Vennootschapsrecht #Zomerakkoord #Vennootschap #Dividenden #Belastingen #Vennootschapsbelasting

Een nieuwe vereiste rond minimumbezoldiging

dinsdag 30/01/2018
A new minimum remuneration requirement

Het Zomerakkoord, gedeeltelijk vertaald in de Wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting van 25 december 2017 (gepubliceerd in het Belgische Staatsblad van 29 december 2017), introduceert een verlaagd tarief vennootschapsbelasting dat tegen aanslagjaar 2021 daalt tot 25%. Onder welbepaalde voorwaarden kan een kleine vennootschap zelfs genieten van een verlaagd tarief van 20% op haar eerste schijf van € 100.000 aan belastbaar resultaat. De verlaging van het tarief vennootschapsbelasting gaat evenwel ook gepaard met een aantal compenserende maatregelen, waaronder een fiscale penalisatie voor vennootschappen die niet voldoen aan een nieuwe minimumbezoldigingsvereiste. Hierna bekijken we even die maatregel van de minimumbezoldiging die vennootschappen voortaan verplicht zijn om uit te keren.

Om het oprichten van vennootschappen om louter fiscale redenen te ontmoedigen en te voorkomen dat vennootschappen die voldoende winst genereren de natuurlijke personen die actief zijn binnen de vennootschap uitsluitend vergoeden door middel van dividenden, legt artikel 219quinquies WIB een minimum bedrijfsleidersbezoldiging op. Die minimumbezoldiging bedraagt € 45.000 of, indien het belastbare resultaat minder is, een vergoeding die minstens gelijk is aan het belastbare resultaat van de vennootschap. Deze minimale bezoldiging moet worden toegekend aan ten minste één van haar bedrijfsleiders (zijnde natuurlijke personen).

Voor de verbonden vennootschappen waarvan ten minste de helft van de bedrijfsleiders dezelfde personen zijn in ieder van deze betrokken vennootschappen, kan om de hoogte van de bezoldiging te bepalen het totaal van de door deze vennootschappen aan een van diezelfde personen gestorte bezoldigingen gezamenlijk in aanmerking worden genomen. Het totaal van het bedrag van de minimum bezoldiging wordt in dat geval op € 75.000 gebracht.

De sanctie bij niet-naleving is een afzonderlijke aanslag van 5 % (aanslagjaren 2019 en 2020) of 10 % (vanaf aanslagjaar 2021) op het verschil tussen de minimumbezoldiging en de hoogste bezoldiging die door de vennootschap aan één van haar bedrijfsleiders is toegekend.

Voordeel of nadeel?

De vraag kan gesteld worden of de nieuwe regels finaal in het voordeel, dan wel in het nadeel van de belastingplichtige zijn. Het antwoord op die vraag zal afhangen van de concrete feitenconstellatie, en de vraag of de bezoldiging van de bedrijfsleider al dan niet verhoogd wordt om de sanctie voor het tekort aan minimumbezoldiging te vermijden. Om deze vraag correct te kunnen beantwoorden dient er rekening gehouden te worden met:

  • het niveau van de huidige bezoldiging (en tariefschijf waarin deze belast wordt)
  • de sociale zekerheidsbijdragen
  • de gemeentebelasting
  • de vraag of de vennootschap onderworpen is aan het verlaagd opklimmend tarief
  • of de bedrijfsleider al dan niet enkel beroepsinkomsten ontvangt
  • de vraag of de bedrijfsleider al dan niet gehuwd is (toepassing huwelijksquotiënt)
  • etc.

Kortom een hele reeks factoren die elk hun invloed kunnen hebben.

In de mate dat de winst van de vennootschap hoger is dan € 45.000 en de bestaande bezoldiging (lager dan € 45.000) niet verhoogd wordt om de sanctie te vermijden, zal zeker voor de aanslagjaren 2019 en 2020 de totale rekening veelal nadeliger uitvallen. Vanaf aanslagjaar 2021 wordt de regeling mogelijks voordeliger in hoofdzaak door de verdere tariefdaling in de vennootschapsbelasting.

In de mate dat de bezoldiging wordt opgetrokken tot het minimum van € 45.000 of reeds minstens € 45.000 bedraagt, leren verschillende hypotheses dat de nieuwe regeling veelal in globo voordeliger uitvalt. In globo compenseert de daling van de verschuldigde vennootschapsbelasting de meerkost die voortvloeit uit de verhoging van de bezoldiging. De vennootschap kan het fiscale nadeel voor de aanslagjaren 2019 en 2020 derhalve wel degelijk ondervangen door de bezoldiging van de bedrijfsleider te verhogen tot het vereiste wettelijke minimum.

We geven nog even mee dat deze afzonderlijke aanslag bij onvoldoende bedrijfsleidersbezoldiging voor kleine vennootschappen gedurende de eerste vier boekjaren vanaf hun oprichting niet van toepassing is, tenzij de vennootschap de voorzetting is van een werkzaamheid die voorheen werd uitgeoefend door een eenmanszaak of andere vennootschap.

Dit betreft een maatregel die dus verder gaat dan het louter voorzien in een voorwaarde voor het genieten van het verlaagd tarief voor kleine vennootschappen. Zoals boven vermeld, geldt deze sanctie voor alle vennootschappen (zowel kleine als andere) die hun bedrijfsleiders niet of niet voldoende vergoeden.  

Neem contact op met een van onze adviseurs

Bert Lutin

Bert Lutin

Partner Tax & Legal Services

Business Legal