Overslaan en naar de inhoud gaan
#Tax & Legal #Business & International Tax #Liquidatiereserve

Geen roerende voorheffing op liquidatievoorschot bij vereffening?

vrijdag 25/09/2020
Liquidatievoorschot

Er moet geen roerende voorheffing ingehouden worden als bij de vereffening van een vennootschap onmiddellijk een liquidatievoorschot wordt uitgekeerd dat kan aangerekend worden op een eerder opgebouwde liquidatiereserve. Dat staat in een recente fiscale ruling die we graag voor u onder de loep namen.

Liquidatievoorschot en liquidatiereserve

Voor we ingaan op deze ruling een woordje uitleg bij twee termen.

Liquidatievoorschot

Als het maatschappelijk vermogen van een vennootschap verdeeld wordt bij stopzetting, dan kan de vereffening en de ontbinding of liquidatie in één akte gebeuren op hetzelfde moment. Soms worden die twee echter uit elkaar getrokken in twee aktes. In afwachting van de finale liquidatie kan een voorschot uitgekeerd worden, we spreken van een voorschot op liquidatie-uitkering of liquidatievoorschot.

Liquidatiereserve

De regeling van de liquidatiereserve houdt in dat een vennootschap de winst of een deel ervan onderbrengt in een liquidatiereserve. Als die aangehouden wordt tot aan de vereffening van de vennootschap, dan wordt er geen bijkomende roerende voorheffing op ingehouden.

Waarover ging de ruling?

De Dienst Voorafgaande Beslissingen, kortweg rulingcommissie, heeft in een ruling geoordeeld dat er geen roerende voorheffing ingehouden moet worden als een vereffening onmiddellijk gevolgd wordt door een uitkering van een liquidatievoorschot dat aangerekend wordt op een liquidatiereserve die eerder werd opgebouwd (ruling nr. 2020.1027 van 16 juni 2020). Dat voorschot mag wel het bedrag van het gerevaloriseerd kapitaal en de aangelegde liquidatiereserve niet overstijgen. De rulingcommissie is bovendien van mening dat deze praktijk geen fiscaal misbruik uitmaakt.

Welke feiten gaven aanleiding tot de ruling?

De situatie die voorgelegd werd aan de rulingcommissie was vrij specifiek:

De naamloze vennootschap A NV had in het verleden een liquidatiereserve aangelegd in de zin van artikel 184quater WIB92. Op het moment dat de vraag werd voorgelegd aan de commissie, overwoog de vennootschap een vereffening. Ze bezat aanzienlijke liquiditeiten en had geen (relevante) schulden. Vaststond dat de vereffening meerdere jaren zou duren, aangezien er contractuele afspraken gemaakt waren met een andere partij voor de komende jaren waaruit inkomsten zouden kunnen voortvloeien. De vraag was of de uitkering van een liquidatievoorschot in het kader van een vereffening al dan niet aanleiding geeft tot roerende voorheffing als het voorschot aangerekend wordt op een in het verleden opgebouwde liquidatiereserve.

Hoe staaft de rulingcommissie haar standpunt?

Om tot haar standpunt te komen, moest de rulingcommissie een aantal vragen beantwoorden.

Bestaat er een wettelijke basis voor een trapsgewijze verdeling?

De trapsgewijze verdeling van het maatschappelijk vermogen is gebaseerd op drie wettelijke gronden.

  1. Een advies van de Commissie van Boekhoudkundige Normen waarin de boekhoudkundige verwerking uiteengezet wordt bij betaling van een voorschot op de liquidatie-uitkering.
  2. Artikel 209 WIB92 dat expliciet gaat over de mogelijkheid van een trapsgewijze verdeling van het maatschappelijk vermogen.
  3. Het feit dat de Fiscale Administratie in haar Commentaren het bestaan van de techniek uitdrukkelijk erkent.
Op welke manier wordt een liquidatievoorschot belast bij een trapsgewijze verdeling?

De rulingcommissie verwijst voor dat antwoord naar een eerder standpunt. Daarin oordeelt ze dat de toekenning van een liquidatievoorschot moet beschouwd worden als een definitieve dividenduitkering waarop roerende voorheffingverschuldigd is. Artikel 269, §1, 8° WIB92, dat verwijst naar ‘dividenden, andere dan bedoeld in artikel 209 WIB92’ bevestigt dat.

Maar wat als het voorschot aangerekend wordt op een eerder opgebouwde liquidatiereserve?

Als een liquidatiereserve pas uitgekeerd wordt bij de vereffening van een vennootschap is geen roerende voorheffing verschuldigd. De rulingcommissie trekt die lijn in zekere zin door en is van mening dat evenmin roerende voorheffing verschuldigd is als een liquidatievoorschot wordt uitgekeerd in het kader van een aanslepende vereffening-verdeling en dat voorschot aangerekend kan worden op zo’n eerder opgebouwde liquidatiereserve.

Ze baseert zich daarvoor op artikel 209 WIB92 dat stelt dat uitkeringen in het kader van een verdeling van het maatschappelijk vermogen achtereenvolgens fiscaal geacht worden voort te komen uit de componenten van het eigen vermogen, te beginnen met het gestort kapitaal en de liquidatiereserve.

Hoewel een liquidatievoorschot in principe onderworpen is aan roerende voorheffing op basis van artikel 269, §1, 8° WIB92 (zie hoger), krijgt zo’n voorschot in dit specifieke geval het fiscaal kleedje van artikel 209 WIB92 aangemeten als het aangerekend wordt op een eerder opgebouwde liquidatiereserve. De werking van artikel 269, §1, 8° WIB92 en bijhorende roerende voorheffing wordt daardoor dus de facto buitenspel gezet.

Waarom is er geen sprake van fiscaal misbruik?

In dit specifieke geval had de aanvrager goede argumenten om te staven waarom de vereffening meerdere jaren zou duren en er dus geen sprake kon zijn van een vereffening en ontbinding in één akte.

Het bedrijf A NV betrof een ‘single purpose vehicle’ waarmee een grond werd aangekocht met het oog op de ontwikkeling en realisatie van een residentieel project waarvan de wooneenheden nadien verkocht zouden worden. Een onafhankelijk en onvoorzien bod op de projectgrond heeft het verdere verloop van het project echter op een bepalende manier beïnvloed. De duur van de vereffening hangt door dat gewijzigde verloop daarom af van de afhandeling van het contract met de koper van de gronden.

Niet te snel veralgemenen

Net vanwege die specifieke casus, voegen we graag een kritische noot toe. De vraag kan gesteld worden of de rulingcommissie in dezelfde zin zou oordelen als er geen ‘economische motieven’ voor handen zouden zijn die verantwoorden waarom de vereffening niet meteen afgesloten werd.

Met andere woorden mogen we zonder meer besluiten dat de techniek waarbij overgegaan wordt tot een vereffening die onmiddellijk gevolgd wordt door de uitkering van een liquidatievoorschot dat het bedrag van het gerevaloriseerd kapitaal en de aangelegde liquidatiereserve niet overstijgt, altijd zonder (negatieve) fiscale gevolgen blijft? Dat is nog afwachten.

Hebt u nog vragen of wenst u specifiek advies? U kan steeds terecht bij onze specialisten voor advies op maat. Neem gerust contact op.