Het oude recht: de situatie tot en met 31 december 2024
Onder het oude recht was het zogeheten “arrest van het Hof van Cassatie van 7 december 1973, beter gekend als het Stuwardoorsarrest”, doorslaggevend voor wat betreft de buitencontractuele aansprakelijkheid van hulppersonen. Het was bijzonder moeilijk voor de opdrachtgever om de hulppersoon rechtstreeks aan te spreken. In de praktijk werd de aansprakelijkheid van de hulppersoon ten opzichte van de opdrachtgever enkel aanvaard als de hulppersoon een misdrijf had begaan. Daarom sprak men van de “quasi-immuniteit van de hulppersoon”.
Het nieuwe recht: de situatie vanaf 1 januari 2025
Onder het nieuwe recht kan de hulppersoon nu rechtstreeks aangesproken worden op grond van de buitencontractuele aansprakelijkheid. Het principe van de quasi-immuniteit van de hulppersoon gaat dus op de schop.
De hulppersoon wordt door de wetgever echter niet volledig in de kou gelaten en kan zich op een aantal verweermiddelen beroepen indien deze contractueel werden bepaald. Deze verweermiddelen kunnen geen soelaas bieden in geval van schade als gevolg van aantasting van de fysieke of psychische integriteit of voor fouten die werden begaan met het opzet om schade te veroorzaken.
Voor bestuurders van vennootschappen zal er ook steeds een zekere mate van bescherming geboden worden door het Wetboek Vennootschappen en Verenigingen. Tegelijkertijd beperkt dit wetboek ook de mogelijkheden voor bestuurders om hun aansprakelijkheid te beperken.

En nu?
Aangezien Boek 6 in principe van aanvullend recht is, kunnen partijen er contractueel van afwijken. Het is aanbevolen dat u ervoor zorgt dat uw hoofdcontract en/of uw ondercontract de gewenste beschermingsmechanismen voorzien. Daarbij is het uiteraard van belang dat de contractuele bepalingen geen afbreuk doen aan de overige (dwingende) wetgeving, zoals het Wetboek Economisch Recht en Wetboek Vennootschappen en Verenigingen.
