Overslaan en naar de inhoud gaan
#Transfer Pricing #OESO #Europa #Belastingen

Transfer Pricing Brief

maandag 12/12/2016
Transfer Pricing Brief

Welkom bij de eerste editie van Over Interne Verrekenprijzen (Transfer Pricing Brief), een overzicht dat wij hebben opgesteld om het belang van interne verrekenprijzen in uw internationale fiscale planning toe te lichten. Als gevolg van de BEPS-rapporten ('BEPS' staat voor base erosion and profit shifting of grondslaguitholling en winstverschuiving) die de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) eind 2015 heeft gepubliceerd, zijn de Europese landen hun eigen wetgeving beginnen aan te passen om die af te stemmen op de nieuwe richtlijnen van de OESO. Deze publicatie biedt u een overzicht van de belangrijke veranderingen in dit domein in verschillende Europese landen.

Wenst u meer informatie over de vermelde landen of bespreekt u graag de implicaties ervan voor u of uw onderneming? Neem dan contact op met de persoon die wordt vermeld onder het desbetreffende land of item. Het materiaal dat we in deze nieuwsbrief bespreken, is uitsluitend bedoeld als algemene informatie. Gebruik ze niet zonder eerst professioneel advies in te winnen dat is aangepast aan uw specifieke behoeften.

Waarover gaat het eigenlijk?

Multinationals gebruiken interne verrekenprijzen tussen entiteiten van de groep in verschillende rechtsgebieden om hun winst wereldwijd te spreiden en zo het wereldwijde belastingtotaal te beperken. Zij proberen hun belastbare basis in landen met hoge belastingtarieven uit te hollen door winst door te schuiven naar landen die lage of zelfs geen belastingen heffen. Er is maar één belangrijke beperking waar ze aan moeten voldoen: multinationals moeten rekening houden met het zogeheten arm's-lengthprincipe of gelijkheidsbeginsel, wat betekent dat de voorwaarden voor transacties tussen verbonden entiteiten dezelfde moeten zijn als identieke of vergelijkbare transacties tussen onderling onafhankelijke entiteiten. Multinationals moeten in de meeste rechtsgebieden in de wereld bewijzen en documenteren dat ze aan dat principe voldoen om te vermijden dat hun lokale belastingautoriteiten eenzijdige aanpassingen gaan opleggen, met belastingverhogingen (en dubbele belastingheffingen) tot gevolg.

Door die herziene OESO-richtlijnen over interne verrekenprijzen (die de meeste landen volgen) en de Europese Richtlijn Bestrijding Belastingontwijking (European Anti-Tax Avoidance of ATAD), zullen fiscale planning en zeker de planning van interne verrekenprijzen nooit meer zijn wat ze waren. We kunnen op fiscaal vlak echt wel over een pre-BEPS- en een post-BEPS-periode spreken.

Het actieplan tegen grondslaguitholling en winstverschuiving (‘het BEPS-actieplan’), dat eind 2016 werd afgerond, resulteerde in 15 rapporten. Die kunnen we echter globaal samenvatten in drie basisprincipes: coherentie, substantie en transparantie. Coherentie is erop gericht de verschillende wetten van individuele landen nauwer op elkaar af te stemmen om achterpoortjes en hiaten te sluiten. Het belang van substantie kunnen we omschrijven als het feit dat winsten (en de overeenkomstige winstbelastingen) moeten worden toegewezen aan de plaats en het rechtsgebied waar de toegevoegde waarde eigenlijk wordt gecreëerd. Ten slotte zal meer transparantie op het internationale niveau ervoor zorgen dat nationale overheden de realiteit en de cijfers van multinationals beter kunnen analyseren, zodat ze ondernemingen ertoe kunnen aanzetten in elk land het correcte bedrag aan belastingen te betalen.

Het aspect transparantie beslaat een volledig hoofdstuk (actieplan 13) over het documenteren van interne verrekenprijzen. Het doet aanbevelingen voor belastingautoriteiten en multinationale bedrijven over hoe ze kunnen documenteren op welke manier zij tot een correcte prijszetting voor interne transacties zijn gekomen, door gebruik te maken van een groepsdossier en een lokaal dossier. Voor bedrijvengroepen die een omzet realiseren van meer dan EUR 750 miljoen werd een verplichte rapportering per land (country-by-country of CbC reporting) ingevoerd. Het landenrapport moet informatie bevatten zoals de globale winst, betaalde en toerekenbare belastingen, cashflow, groepsinvesteringen en het aantal werknemers in elk land waar de groep actief is. Bovendien moeten de belangrijkste functies van elke rechtspersoon of vaste inrichting worden toegelicht. Ook bijkomende informatie over de groepsactiviteit en de interactie tussen de geledingen van de groep moet verplicht worden vermeld. Deze drieledige documentatie moet worden overgemaakt aan de lokale belastingautoriteit van de uiteindelijke moedermaatschappij. Vervolgens wordt die lokale belastingautoriteit verondersteld die informatie te delen met de andere landen waar rechtspersonen van de groep gevestigd zijn. Meer dan 100 belastingautoriteiten hebben al een overeenkomst ondertekend waardoor ze zich ertoe verbinden dit soort inlichtingen uit te wisselen.

Onthulling van deze informatie betekent ook dat nationale overheden heel wat bijkomende informatie verkrijgen, waardoor ze een heel goed zicht krijgen op de plaats waar de winsten worden gemaakt en de belastingen worden betaald. Elke betrokken overheid zal onvermijdelijk een deeltje van de taart voor zich willen en belastingbetalers zullen hun strategie voor de interne verrekenprijzen op diverse fronten moeten verdedigen. Belastingplichtigen zullen ervoor moeten zorgen dat deze drie documenten (lokaal dossier, groepsdossier en landenrapport) onderling een logische samenhang vertonen. Een grondige voorbereiding op internationaal niveau zal dan ook cruciaal zijn om problemen met lokale belastingcontroles te vermijden en de compliancekosten te beperken.

Actieplannen 8, 9 en 10 gaan dan weer volledig over de techniek van interne verrekenprijzen. De richtlijnen inzake interne verrekenprijzen werden verfijnd, deels herschreven en aangevuld met tal van voorbeelden. Zoals een Belgische belastinginspecteur onlangs zei: de belastingdiensten hebben een sterk wapen gekregen in de strijd tegen winstverschuiving en grondslaguitholling in hun landen.

De focus en nadruk in de nieuwe richtlijnen over interne verrekenprijzen kunnen kort als volgt worden samengevat. De achterliggende gedachte is dat ondernemingen moeten worden belast op de plaats waar de waarde wordt gecreëerd. De OESO adviseert iedere interne transactie binnen een groep apart te onderzoeken om de relevante economische kenmerken ervan te analyseren en om de correcte arm’s-lengthprijs ervan te bepalen. De partijen moeten zich gedragen volgens intercompanyovereenkomsten en doen ze dat niet, dan wordt de substantie belangrijker dan de vorm. In uitzonderlijke gevallen, wanneer geen commerciële argumenten kunnen worden aangevoerd voor de transactie, kunnen transacties zelfs volledig worden genegeerd (voor de doeleinden van interne verrekenprijzen althans).

Een ander punt gaat over risico-identificatie. Entiteiten die meer risico's nemen, verwachten ook meer winst en hebben eigenlijk recht op alle extra winst boven de reguliere winst. Een volledig hoofdstuk wordt gewijd aan een aanpak van de risicoanalyse, met verwijzing naar het belang van functies van personen, de financiële capaciteit om de risico's aan te kunnen en het bepalen van wie verantwoordelijk is voor de gevolgen van die functies en capaciteit.

Er wordt aandacht geschonken aan specifieke onderwerpen zoals ‘locatiebesparingen’, ‘groepssynergieën’ en ‘grondstoftransacties’. Zelfs met de recente verduidelijkingen in de richtlijnen blijven al die elementen echter moeilijk toe te passen, staan ze vaak ter discussie en zullen ze de onzekerheid blijven voeden.

Maar het deel van het actieplan dat beschrijft hoe immateriële activa moeten worden behandeld, is veel duidelijker en is doorspekt met voorbeelden. Immateriële activa worden frequent gebruikt als middel voor winstverschuiving naar rechtsgebieden met lagere belastingtarieven en de nieuwe richtlijnen zijn erop gericht de spelregels drastisch te verstrengen of zelfs te herschrijven. Volgens de richtlijnen mag de wettelijke eigendom op zich de betrokken rechtspersoon geen rechten geven op enige winst uit de intellectuele eigendom, maar moet de entiteit die de functies ontwikkeling, verbetering, onderhoud, bescherming en exploitatie (development, enhancement, maintenance, protection and exploitation of DEMPE) uitoefent, de entiteit die de belangrijke economische risico's beheert (en de financiële draagkracht heeft voor dat risico) en de entiteit die de activa daadwerkelijk in bezit heeft, recht hebben op een return in verhouding tot hun bijdrage aan de waarde van de eigendom. Moeilijk te waarderen immateriële activa (zijn er andere?) waarvan de waardering gebaseerd is op financiële projecties die onzeker zijn op het moment waarop ze worden gemaakt, kunnen op bepaalde voorwaarden en in bepaalde omstandigheden ex post in vraag worden gesteld door belastingcontroleurs. Ook hier kunnen we verdere geschillen tussen belastingbetalers en de belastingdiensten verwachten.

Ten slotte lijkt het standpunt van de OESO over intragroepsdiensten met lage toegevoegde waarde, die de kostprijs plus 5% veiligheidsmarge voorstelt, op het eerste gezicht een versoepeling vergeleken met de honderden pagina's technische beschrijvingen. Maar belastingplichtigen letten toch maar beter op, want de kans is heel groot dat tal van landen eigen, afwijkende meningen zullen hebben over de aftrekbaarheid van beheerkosten en uitgaven van de hoofdzetel.

Aanvankelijk was het BEPS-actieplan bedoeld om grote spelers zoals de Apples, Googles en Starbucksen van deze wereld aan te pakken. Het werd gebruikt om de internationale structuren te analyseren en bloot te leggen die multinationals gebruiken om minder belastingen te betalen (die zij als kosten beschouwen) aan de hand van vernuftige en creatieve technieken waar enkel groepen met een kritieke grootte gebruik van kunnen maken. Onder druk van de publieke opinie, ngo's en belastingdiensten is de reikwijdte echter uitgebreid, waardoor alle multinationals nu met een nieuwe maatschappelijke verantwoordelijkheid voor bedrijven te maken krijgen, in het bijzonder met betrekking tot het feit dat ze ‘eerlijke belastingen moeten betalen’, hoe ze ook wordt bepaald.

Als wereldwijd netwerk van consultants die voornamelijk advies verstrekken aan kleine en middelgrote ondernemingen, zijn wij goed geplaatst om u door deze post-BEPS-wereld te gidsen. Wij zijn ervan overtuigd dat internationaal actieve groepen uit de middencategorie in het kader van deze nieuwe realiteit ook kunnen profiteren van een optimalisering van hun structuur en hun beleid inzake interne verrekenprijzen. Aangezien de documentatie voor een internationale groep in verhouding moet staan tot zijn grootte, biedt Moore Europe zijn klanten een praktische en op maat gemaakte oplossing voor interne verrekenprijzen aan.

Wij hopen dat u deze nieuwsbrief Transfer Pricing Brief nuttig vindt.

Koen Van Dorpe

Moore Europe Transfer Pricing Steering Group

Neem contact op met een van onze adviseurs

Koen Van Dorpe

Koen Van Dorpe

Partner Accountancy & Tax | Regio Vlaamse Ardennen