
Terbeschikkingstelling woning door een vennootschap
Menig bedrijfsleider heeft de afgelopen decennia een woning aangekocht met zijn managementvennootschap. De vennootschap stelt de woning ter beschikking aan de bedrijfsleider voor de huisvesting van het gezin. De bedrijfsleider wordt belast op een forfaitair geraamd voordeel van alle aard, dat eerder laag is. Een klassiek verhaal.
De durvers gaan nog een stap verder. Ze brengen alleen het vruchtgebruik in de vennootschap onder of passen hetzelfde toe voor een vakantieverblijf aan de kust.
Ondanks de grote populariteit deinzen fiscale administraties er niet voor terug om deze constructies te ondermijnen. Dat doen ze door de fiscale aftrekbaarheid van de kosten die gepaard gaan met deze woningen te betwisten. En met succes. Toch zijn er niet alleen negatieve conclusies te trekken uit deze uitspraken. Het Gentse beroepshof sprak zich recent nog positief uit. Brengt dat opnieuw hoop?
De bezoldigingstheorie
Dat kosten om een gezinswoning te verwerven aftrekbaar zijn, is geen evidentie. Kosten van persoonlijke aard horen immers niet thuis in een vennootschap. Het wetboek inkomstenbelastingen (WIB) bepaalt dat kosten slechts aftrekbaar zijn wanneer ze gemaakt zijn om belastbare inkomsten te verwerven of te behouden.
Een gezinswoning brengt op zichzelf wellicht geen inkomsten voort, bv. huur of gebruik voor een activiteit. De verantwoording van de fiscale aftrekbaarheid moet via een omweg gebeuren. En dat is de terbeschikkingstelling verantwoorden als onderdeel van het bezoldigingspakket van de bedrijfsleider en als vergoeding voor de prestaties die hij of zij voor de vennootschap levert. Deze prestaties leiden in veel gevallen tot een significante omzet. De woning brengt dus onrechtstreeks wel inkomsten voort. En dat verantwoordt de fiscale kostenaftrek. Dit is de zogenaamde bezoldigingstheorie.
In wettelijke termen vertaalt zich dat als volgt: kosten die verband houden met het ter beschikking stellen van een woning aan de bedrijfsleider, vormen een voordeel van alle aard dat als bezoldiging kwalificeert (art. 31-32 WIB) en die aftrekbaar is (art. 52, 3° WIB), zowel voor werknemers als voor bedrijfsleiders (art. 195, §1 WIB).
Ook in de rechtspraak is dit principe veelvuldig bevestigd, zelfs door het Hof van Cassatie. Het Hof benadrukt wel dat deze theorie slechts geldt als de betreffende kosten effectief prestaties vergoeden die werkelijk ten behoeve van de vennootschap geleverd zijn. En het is aan de belastingplichtige om dat verband te bewijzen.
Invulling bewijslast: documentatie als conditio sine qua non
De rechtbanken en beroepshoven hebben zich uiterst streng opgesteld bij de invulling van deze bewijslast. De nadruk ligt daarbij op het formele: de intentie tot het bezoldigen van prestaties via de terbeschikkingstelling van een woning moet aangetoond worden. Dat vereist een expliciete beslissing van de algemene vergadering. Die moet zeer concreet de prestaties omschrijven en die vervolgens toetsen en in verband brengen met de bezoldiging, waarvan de ter beschikking gestelde woning deel uitmaakt. Dergelijke documentatie is veelal niet voorhanden.
Tegelijk kunnen we stellen dat het invullen van deze voorwaarde niet noodzakelijk moeilijk moet zijn. Uit deze rechtspraak kunnen we daarom ook concluderen dat bij een goed onderbouwde casus, de fiscale aftrekbaarheid wellicht wel aanvaard wordt. In die zin is de talrijke negatieve rechtspraak een goede richtlijn voor hoe het wel moet.
Gent 5 september 2023: bewijslast door vermoedens
Na een lange periode van radiostilte bij de beroepshoven deed het hof van beroep in Gent recent uitspraak in een vrij klassieke casus.
Wat waren de feiten?
Een dokter oefent zijn activiteiten uit via een vennootschap waarin hij enig aandeelhouder, bestuurder en tewerkgesteld persoon is. Zijn activiteiten gebeuren deels in een ziekenhuis en deels in een privépraktijk gevestigd in het hierna genoemde onroerend goed.
De vennootschap koopt de volle eigendom aan van een woning. Die wordt deels professioneel als praktijk gebruikt en voor het overige ter beschikking gesteld aan de dokter/bestuurder voor zijn gezin. De dokter wordt belast op de terbeschikkingstelling middels een voordeel van alle aard dat op fiches gerapporteerd wordt. De terbeschikkingstelling is goedgekeurd door de algemene vergadering.
De belastingadministratie verwerpt de kostenaftrek.
Argumenten van beide partijen
De belastingplichtige werpt de bezoldigingstheorie op om de aftrek te verantwoorden. Naast de opname op de fiches en goedkeuring door de algemene vergadering, wordt verwezen naar het feit dat de bestuurder de enige is die de activiteiten van de vennootschap uitvoert. Hij alleen heeft dus de omzet gerealiseerd. Daardoor kan elke bezoldiging die de bestuurder van de vennootschap ontvangt enkel haar oorzaak vinden in die activiteiten. Dat volstaat volgens de vennootschap om aan de voorwaarden uit het WIB te voldoen, die het bewijs middels vermoedens toelaat.
De belastingadministratie is van mening dat de belastingplichtige net meer moet bewijzen dat tegenover de toegekende voordelen werkelijke prestaties staan en dat die prestaties in verhouding staan tot de totale verloning. Dat is volgens de belastingplichtige echter een “misplaatst activistische benadering” van artikel 49 WIB wat een verboden opportuniteitsoordeel inhoudt.
Volgens de belastingadministratie moet de kostenaftrek sowieso ten belope van de helft verworpen worden, aangezien de helft van de woning aan de echtgenote van de bestuurder ter beschikking gesteld is. Zij verricht geen prestaties voor de vennootschap en voor haar geldt de bezoldigingstheorie sowieso niet.
Motivatie van het hof
Het hof herhaalt de gekende relevante wetsartikels en de al besproken cassatierechtspraak. Nieuw in dit arrest is dat het hof het bewijs van de bezoldigingstheorie aanvaardt op basis van vermoedens. Het neemt daarvoor de feiten in overweging. In het bijzonder dat alle recurrente en substantiële belastbare inkomsten verkregen zijn door de prestaties van de bestuurder. Het hof leidt daaruit af dat het aannemelijk is dat de bestuurder deze prestaties alleen zou verrichten middels een passende bezoldiging. Bijgevolg is voldoende aangetoond dat de vennootschap de intentie had om belastbare inkomsten te verkrijgen. Ze maakt kosten om de woning te verwerven en stelt ze vervolgens ter beschikking aan de bestuurder als vergoeding voor zijn prestaties.
Het hof stelt ook nog dat de discrepantie tussen de gemaakte kosten en het belastbare voordeel een bewuste keuze is van de wetgever. Het is dus geen argument om de kostenaftrek te verwerpen. Ook de andere door de belastingadministratie opgeworpen argumenten doen niet ter zake. De door de vennootschap aangebrachte feiten en daaruit volgende vermoedens volstaan, een onweerlegbaar bewijs is niet vereist.
Het argument dat de echtgenote de woning voor de helft bewoont, wordt ook volledig van tafel geveegd. Het voordeel wordt immers geheel aan de bestuurder toegekend en het hof stelt expliciet dat de wijze waarop de bestuurder zich daar vervolgens van bedient irrelevant is.
Even expliciet stelt het hof dat als de belastingadministratie bijkomende prestaties vereist die verband houden met de bijkomende bezoldiging, ze niet de werkelijkheid van de prestaties ontkent, maar zich mengt in de verloningspolitiek van die vennootschap. En dat houdt een verboden opportuniteitsoordeel in.
Nieuw bewijsrecht
Bovenstaand arrest is vernieuwend in die zin dat het voor het eerst de bewijslast toelaat middels vermoedens. Hoewel het arrest daar niet expliciet naar verwijst, vormt het mogelijk een invulling van het vernieuwde bewijsrecht. Dat is onderdeel van het Burgerlijk Wetboek dat recent werd hervormd. Als onderdeel van het gemeen recht, werkt deze wijziging ook door in fiscale zaken.
Artikel 8.6 BW voorziet tegenwoordig de mogelijkheid tot bewijs op basis van waarschijnlijkheid wanneer men een negatief feit moet aantonen, of “wanneer het vanwege de aard zelf van het te bewijzen feit niet mogelijk of niet redelijk is om een zeker bewijs te verlangen”. Bovendien voorziet artikel 8.4, vijfde lid BW in een omkering van de bewijslast wanneer het (i) kennelijk onredelijk is dat de partij de bewijslast draagt en (ii) wanneer alle nuttige onderzoeksmaatregelen reeds werden bevolen en erover gewaakt werd dat alle partijen hebben meegewerkt aan de bewijsvoering.
Toegepast op de bewijslast van enerzijds de aanwezigheid van prestaties, anderzijds de intentie tot het bezoldigen van die prestaties middels het ter beschikking stellen van de woning, zal het op zijn minst zeer moeilijk zijn om (bij gebrek aan uitgebreide notulering) een intentie aan te tonen, wat de deur zou openen tot de bewijsstandaard middels waarschijnlijkheid.
Het aantonen van de economische noodzaak vormt bovendien een negatief bewijs. En het nieuwe bewijsrecht voorziet in dat geval sowieso dat de waarschijnlijkheid voldoende kan zijn.
Een nieuwe lijn in de rechtspraak?
Het besproken arrest zorgt voor een ommekeer in de loodzware bewijslast om de woning als bezoldiging te verantwoorden. Deze uitspraak opent de deur voor casussen waar uit de feiten overduidelijk blijkt dat de vennootschap de intentie had om de bedrijfsleider te vergoeden voor zijn of haar uitgebreide activiteiten voor de vennootschap. De toekomst zal uitwijzen of andere hoven en rechtbanken deze lijn zullen volgen.
In afwachting lijkt het ons nog altijd aangewezen om te anticiperen op de bewijslast die in de negatieve arresten werd gesteld en te zorgen voor een ijzersterke documentatie.
Hebt u hier vragen over? Wij helpen u graag. Neem gerust contact op.